De greans tussen Oost en West wandelt steeds, soms naar Oost, soms naar West en we weten eigenlijk nauwelijks waar zijn nu is, in Gaugamela, in de Oeral of misschien in onszelf, zodat een oor, een oog, een neusgat, hand, been, long en ei, bij vrouwen eierstok, aan de ene kant blijven, de andere aan de andere. Alleen het hart, alleen het hart is altijd aan een kant, kijken we naar het Noorden in het Westen, kijken we naar het Zuiden in het Oosten, en de mond weet niet voor welke kant hij moet spreken. |